‘De’ vs. ‘het’, hoe zit dat nou?

Voor mensen die Nederlands als tweede taal leren, is één van de moeilijkste dingen het gebruik van de lidwoorden.

In het Nederlands hebben wij drie verschillende lidwoorden: ‘de’, ‘het’ en ‘een’.

Het onbepaald lidwoord ‘een’ is nog vrij makkelijk te gebruiken: het verwijst naar een willekeurig object in een bepaalde categorie. Dus: ‘een groene fiets’. Dit kan verwijzen naar elke fiets die groen is.

Het wordt moeilijker wanneer we willen verwijzen naar een specifiek object. In zo’n geval hebben we een bepaald lidwoord nodig. In het Nederlands hebben we twee verschillende lidwoorden in deze categorie: ‘de’ en ‘het’. Maar hoe weten we nou welk lidwoord we moeten gebruiken?

Leren, leren, leren

Nog altijd is de beste methode om het goede lidwoord te kennen simpel, maar saai: het gewoonweg leren van elk substantief met het bijbehorend lidwoord. Dus als je een vocabulairelijst leert met woorden als ‘het water’, ‘de auto’ en ‘het licht’, leer dan niet alleen de substantieven zelf, maar ook de lidwoorden die erbij horen.

Maar wat moet je nou doen als je het lidwoord van een substantief bent vergeten of nooit hebt geleerd?

Er zijn bepaalde methodes en trucs om te weten wat het goede lidwoord is. Maar eerst moeten we weten waarom een woord met ‘de’ of ‘het’ is.

De logica van lidwoorden

Net als in andere talen hebben we in het Nederlands woordgeslachten. Het Nederlands kent er drie: mannelijk, vrouwelijk en onzijdig.

Elk substantief heeft een geslacht. ‘Trein’ is bijvoorbeeld mannelijk, en ‘verandering’ is vrouwelijk. Een voorbeeld van een onzijdig woord is ‘water’.

Maar wat hebben deze woordgeslachten te maken met ‘de’ en ‘het’? Heel veel! Het woordgeslacht bepaalt namelijk welk lidwoord er bij een bepaald substantief hoort.

Is een woord mannelijk of vrouwelijk? In beide gevallen hoort hier het lidwoord ‘de’ bij.

Is een woord onzijdig? Alleen dan gebruiken we ‘het’.

Dus als we dat toepassen op de eerder genoemde woorden, krijgen we: de trein, de verandering en het water.

Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?

Dat systeem lijkt misschien simpel, maar het kan in het Nederlands een behoorlijke uitdaging zijn om te weten of een woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is.

Toch kan deze kennis je helpen om het gebruik van lidwoorden wat makkelijker te maken.

Zo zijn namen van beroepen bijna altijd met ‘de’. Bijvoorbeeld: de arts, de bakker, de bankier, de winkelbediende, enz. Het idee hierachter is dat een arts altijd een man of een vrouw is, en zowel mannelijke als vrouwelijke woorden zijn met ‘de’, dus hebben bijna alle beroepen het lidwoord ‘de’. Er zijn wel uitzonderingen, zoals ‘het afdelingshoofd.’

Hiertegenover staat dat bijvoorbeeld materialen bijna altijd met ‘het’ zijn. Het hout, het ijzer, het staal, het glas, het tin: al deze woorden zijn onzijdig.

LET OP: Er is een voor tandartsen zeer relevante uitzondering op deze regel: de composiet.

 

Dit zijn slechts een paar voorbeelden van categorieën van woorden waarvan je vaak het lidwoord kunt weten, zelfs als je het specifieke woord nog niet eerder hebt gebruikt.

Er zijn nog veel meer methodes om achter het lidwoord te komen. Woorden die op ‘-ing’ eindigen zijn bijvoorbeeld altijd vrouwelijk, en dus altijd met ‘de’: de opmerking, de aanduiding, de ingeving, enz.

Aan de andere kant zijn verkleinwoorden/diminutieven in het enkelfout altijd met ‘het’: het armpje, het flesje, het busje, het blaadje, enz.

Zo zijn er talloze van dit soort ‘mini-regels’. Hoewel het bijna onmogelijk is ze allemaal uit je hoofd te leren, kan het weten van een paar van dit soort regels je helpen om het gebruik van ‘de’ en ‘het’ iets makkelijker te maken.

TIPS: 

 

Contact
Daniella Visser

Team Opleidingen & Cursusontwikkelaar

Wil jij ook Nederlands op een B2+ niveau spreken?

Article

De AKV-toets wordt vervangen door taalcertificaten

3 augustus 2023

Path
Article

Dutch for Dentists: tandheelkundige behandelingen

28 september 2022

Path